top of page
design-patterns.jpg

Psychiatrisering in het onderwijs - evolutie

We nemen de maatschappelijke evolutie ‘psychiatrisering’ onder de loep en onderzoeken de opkomst van deze eerder nieuwe ‘trend’. Hieronder bespreken we welke rol het onderwijs heeft in het hele gegeven. 

Hoe is psychiatrisering tot stand gekomen?

Het begon allemaal met de DSM. De DSM is een handboek, van Amerikaanse makelij, ontstaan in 1952. De nieuwste versie, de DSM-V dateert van 2013. Het boek is gepubliceerd door de American Psychiatric Association en wordt gebruikt als gids om personen met een vermoedelijke psychische stoornis mee te vergelijken om zo een diagnose te stellen. In het handboek worden 347 psychische stoornissen beschreven aan de hand van diagnostische criteria (Vanheulen, 2011). 

 

 

 

 

 

 

Hoewel je zou denken dat dit handboek een wetenschappelijke basis kent, is niets minder waar. Het is niet opgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek, maar aan de hand van stemmingen binnen een comité (Vanheulen, 2011) waarvan maar liefst 69% van de deelnemers banden hadden met de farma-industrie (De Zutter, 2012). Bij het opstellen van de criteria voor ADHD  hadden 13 van de 21 commissieleden financiële banden met de farmaceutische industrie (Van Heulen, 2011). Dit doet bij velen al de wenkbrauwen fronsen.   

​ 

In onze hedendaagse maatschappij overdrijft men met het plakken van labels op kinderen. Het is zelfs zo dat leerlingen zonder label zichzelf gaan beschouwen als ‘anders’ omdat zij net geen label hebben (Hendrix, 2020). Aan de hand van het DSM worden personen kortweg ondergebracht in een psychiatrische classificatie. Hier komt dan nog eens bij dat de DSM vaak gebruikmaakt van vage criteria die door verschillende diagnostici anders geïnterpreteerd kunnen worden. Dit maakt dat heel veel mensen – en dus ook kinderen – heel snel een label krijgen. Neem nu dit voorbeeld bij het negende diagnostisch criterium voor aandachttekort bij ADHD: “Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden.” Hierbij rijzen al enkele vragen. Wat verstaat men onder ‘vaak’? Wat houdt vergeetachtigheid in? Zijn er concrete afbakeningen om te bepalen wat vergeetachtigheid is? Wanneer je dan éénmaal per week vergeet je tanden ‘s avonds te poetsen, wil dit dan zeggen dat je vergeetachtig bent en bijgevolg tegemoetkomt aan dit criterium? Deze vragen blijven tot op heden onbeantwoord, wat maakt dat het voor vele diagnostica echter nat vingerwerk is.   

​ 

De DSM zorgt er samen met de diagnostica voor dat er heel veel – soms ook onterechte – diagnoses gesteld worden. Bijgevolg schrijven psychiaters voor de personen in kwestie medicatie voor. Dit alles is maar voordelig voor één sector: de farmacie. Zo komen we bij een ander fenomeen terecht, namelijk de ‘medicalisering’. Hoe meer stoornissen worden vastgesteld, hoe meer medicijnen zij kunnen produceren, hoe meer ze er kunnen verkopen en hoe meer winst ze maken (Dierckx, z.d.)  .

​ 

We spoelen even verder naar het nu. De DSM heeft er voor gezorgd dat er heel wat mensen aan zelfdiagnose gaan doen. Ze herkennen enkele kenmerken  van een bepaalde stoornis, al dan niet bij zichzelf, en stellen al snel vast om welke psychiatrische stoornis het zou gaan. Het internet staat vandaag de dag vol met zelftesten om aan zelfdiagnose te doen. Zowel ouders als leerkrachten slaan aan het diagnosticeren, en ‘psychiatrisering’ is geboren (van Deth& Vandereycken, 2005).   

​ 

Psychiatrisering kent ondertussen ook zijn uiting in het onderwijs. Voor we hier verder over uitwijden, duiken we even de geschiedenis in. Een kind dat raar, dom of asociaal was, werd vooraan in de klas gezet met ezelsoren (Peerlings,Geuens, 2013). Vroeger werd op kinderen niet zo snel een label geplakt. In elk dorp had je wel ‘die ene rare jongen’, of ‘dat ene meisje dat altijd alleen was’. Wanneer we kijken naar de jaren ‘90 zien we ook een verandering ten opzichte van vroeger. Maar opvallender is de vergelijking met nu. In 2014 zagen we een stijging van bijna 40% in het aantal kinderen met een bepaalde psychische stoornis, ten opzichte van 1994. Ook het nemen van medicatie voor psychische stoornissen is geen vreemd gegeven meer. Het gebruik van psychoactieve geneesmiddelen is maar liefst verdriedubbeld. Nu kan je jezelf het volgende afvragen: ‘Er is toch niet zo’n groot verschil met 20 jaar geleden?’ Niets is minder waar... (Purnelle, 2014).

​ 

Om te beginnen deed de technologie zijn intrede in onze maatschappij. Dit zorgt ervoor dat kinderen worden blootgesteld aan een veel hoger aantal prikkels. In het onderwijs was er vroeger weinig tot geen toezicht op de kinderen. Vandaag de dag worden kinderen constant gecontroleerd door ouders en leerkrachten. Dit maakt dat ze de kleinste rariteit hebben gezien, en zich hier meteen al zorgen over maken (Purnelle, 2014).

​ 

Voorts is ons onderwijs veel competentiegerichter geworden. Er wordt veel meer rekening gehouden met de eindtermen en de leerplandoelen in het onderwijs. Elk schoolgaand kind moet de doelen zo goed mogelijk kunnen bereiken. Wanneer een leerling de doelen niet dreigt te behalen, worden verschillende hulpmiddelen ingezet om de leerling te ondersteunen. Door deze hulpmiddelen in te zetten, stellen leerkrachten zich vragen bij de mogelijkheden die het kind heeft en wordt al snel gedacht aan een stoornis. Bijgevolg stijgt de druk op het kind in kwestie en ervaart het de nood om te presteren (Purnelle, 2014).

​ 

Het onderwijsklimaat van vandaag zorgt ervoor dat, wanneer een kind niet goed functioneert binnen een bepaald onderwijssysteem, het onaangepast is en met andere woorden niet past binnen de school en het onderwijssysteem. Dit is tevens een kenmerk van onze maatschappij; werkt iets niet goed, dan is het kapot. Deze mentaliteit maakt het voor ouders en leerkrachten moeilijk om te bepalen wat nu net nog normaal is en wat niet.   

 

 

 

 

Leerkrachten moeten er vooral op letten niet te snel zelf een diagnose te willen stellen wanneer ze bepaalde vaststellingen doen aan de hand van bepaalde gedragingen van een kind. Het komt zowel de leerkracht als de leerling ten goede om zo lang mogelijk vrij van (voor)oordelen te zijn. Belangrijk om te beseffen is ook dat een diagnose – of een vermoeden van een stoornis – een dynamisch gegeven is, en dus niet voor de rest van iemands leven vastligt. Een diagnose wordt vaak slechts gezien als een momentopname van de gedragingen die het kind stelt. Een diagnose zelf heeft zelfs maar een geldigheidsduur van zes maanden (Van Dyck, 2014). Dit vormt één van de grootste uitdagingen in het onderwijs van vandaag.   

​ 

Wat velen vaak vergeten, is dat de omgeving, de cultuur en tijdsgeest waarin een kind ontwikkeling doormaakt, een grote rol speelt bij ‘psychiatrisering’. Wanneer dan een diagnose gesteld wordt, is het nog maar de vraag in welke mate hier belang aan kan en mag worden gehecht en in hoeverre dit een weerspiegeling is van de psychische problemen. Vaak is er dan sprake van een mismatch tussen kind en omgeving (Stijn Vanheule, z.d).

Spiegeloog—Strooien met Labels. (z.d.). Geraadpleegd 28 mei 2021, van https://www.spiegeloog.amsterdam/strooien-met-labels/

Albert-Einstein-Quotes-2-300x225.jpg

Zuylen, A. C. van. (z.d.). Het ecosysteem onderwijs en het verdriet achter de labels. Geraadpleegd 28 mei 2021, van http://www.stay-inspired.nl/2018/03/10/waarom-een-pagina-over-onderwijs/

bottom of page